
Jurisprudentie
BB5205
Datum uitspraak2007-10-02
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704874/1 en 200704874/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-10
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200704874/1 en 200704874/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 3 april 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum het wijzigingsplan [varkensbedrijf] vastgesteld.
Uitspraak
200704874/1 en 200704874/2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant] en anderen,
en
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 april 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerlo-Wanssum het wijzigingsplan [varkensbedrijf] vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 22 mei 2007, kenmerk 2007/19936, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 juli 2007, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2007, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellanten, in de persoon van [gemachtigden], zijn verschenen.
Tevens zijn daar als partij gehoord de gemeenteraad van Meerlo-Wanssum, vertegenwoordigd door E. Arts en W. Stark, ambtenaren van de gemeente, en [varkensbedrijf], vertegenwoordigd door J. Vullings en mr. L.P.A. Zwijnenberg, advocaat te Den Haag.
Verweerder is met bericht van afwezigheid niet verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het wijzigingsplan is, zoals is voorgeschreven in het bestemmingsplan waarop het wijzigingsplan is gebaseerd, voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb, dat van deze afdeling deel uitmaakt, kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan hun zienswijze over een ontwerp naar voren brengen.
2.3. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb kan, voor zover thans van belang, door een belanghebbende bij de Afdeling beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten door de belanghebbende die tijdig van de gelegenheid gebruik heeft gemaakt om een zienswijze bij het college van burgemeester en wethouders in te dienen.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit.
2.4. Ter zitting is van de zijde van de gemeenteraad gesteld en niet weersproken dat de afstand van de woning van [appellant] en [echtgenoot] tot aan de te realiseren, in het plan voorziene, stal ongeveer 880 meter bedraagt. Een dergelijke afstand levert geen rechtstreeks belang bij het wijzigingsplan op. Evenmin is anderszins gebleken van feiten of omstandigheden in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat een objectief en persoonlijk belang van [appellant] en [echtgenoot] rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt. Gezien het voorgaande kunnen [appellant] en [echtgenoot] niet worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de WRO, gelezen in samenhang met artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
2.5. Voorts ziet de Voorzitter zich gesteld voor de vraag of appellanten zienswijzen naar voren hebben gebracht.
Ter zitting hebben appellanten een verklaring van [appellant], gedateerd 20 september 2007, overgelegd, waarin wordt gesteld dat [appellant] eind februari/begin maart telefonisch contact met een ambtenaar van de gemeente heeft gehad. Volgens de verklaring heeft zij in het desbetreffende gesprek gevraagd of er naast de aanvraag om een bouwvergunning door [naam], een van de achterburen van [appellant], nog andere bouwvergunningen voor het oprichten van bouwwerken in de omgeving waren aangevraagd. Daarop is van de zijde van de gemeenteraad ontkennend geantwoord. De verklaring vermeldt dat appellante daarop duidelijk heeft gemaakt dat zij en haar man, [echtgenoot], opgelucht waren dat er bij de buren geen aanvraag om bouwvergunning lag. Volgens de verklaring mag hieruit worden geconcludeerd dat de vraag naar bouwplannen voor de omgeving was bedoeld om tegen eventuele bouwplannen bezwaar aan te tekenen.
Op 1 augustus heeft [appellant] opnieuw contact met de gemeenteraad gehad. Volgens de verklaring is haar ook toen niet verteld dat de onderhavige bestemmingsplanwijziging voorlag. Eind augustus heeft [appellant] wederom contact met de gemeenteraad gehad en heeft zij nogmaals gerefereerd aan het gesprek van eind februari/begin maart, aldus de verklaring.
2.6. Anders dan appellanten ter zitting hebben gesteld blijkt uit de verklaring van 20 september 2007 niet dat [appellant] en [echtgenoot] namens anderen een (mondelinge) zienswijze hebben ingediend. Evenmin is gesteld, noch gebleken dat deze andere appellanten, noch daargelaten de vraag of zij belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zijn, anderszins schriftelijk dan wel mondeling een zienswijze naar voren hebben gebracht.
Ten overvloede overweegt de Voorzitter ten aanzien van [appellant] en [echtgenoot] dat de gemeenteraad de in de verklaring genoemde telefonische contacten met [appellant] op goede gronden niet heeft aangemerkt als een mondelinge zienswijze. Daarbij betrekt de Voorzitter het informatieve karakter van de gesprekken, zoals deze blijkt uit de verklaring van 20 september 2007. Tevens acht de Voorzitter van belang dat niet is gebleken van een gemotiveerde stellingname waarin is weergegeven waarom appellanten zich niet met het ontwerp-wijzigingsplan kunnen verenigen.
2.7. Voor het niet indienen van een zienswijze door appellanten kan geen rechtvaardiging worden gevonden in de door appellanten gestelde omstandigheid dat het huis-aan-huis-blad waarin de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze tegen het ontwerp-wijzigingsplan is gepubliceerd, gebrekkig wordt bezorgd. Niet is gebleken dat de bezorging van het huis-aan-huisblad waarin de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan is gepubliceerd in het algemeen dusdanige gebreken vertoonde dat dit blad niet had mogen worden gebruikt als middel ter bekendmaking van de terinzageleggingen. Voorts is niet in voldoende mate komen vast te staan dat appellanten de desbetreffende editie van het blad niet hebben ontvangen.
Met betrekking tot de stelling van appellanten dat geen publicatie in het blad "De Haverkist" heeft plaatsgevonden merkt de Afdeling op dat het bevoegd gezag op grond van artikel 3:12, eerste lid, van de Awb een zekere vrijheid heeft in de keuze van het blad of de bladen waarin een kennisgeving wordt geplaatst. Overigens heeft de gemeenteraad ter zitting toegelicht dat "De Haverkist" doorgaans niet wordt gebruikt voor de publicatie van besluiten aangezien dat blad uitsluitend onder abonnees wordt verspreid.
Voor zover appellanten hebben aangevoerd dat de kennisgeving van de terinzagelegging van het ontwerp-besluit uitsluitend is gepubliceerd in een huis-aan-huisblad, mist deze stelling feitelijke grondslag aangezien een dergelijke kennisgeving ook in de Staatscourant van 7 februari 2007 heeft plaatsgevonden.
Er is in zoverre dan ook voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. Anders dan appellanten betogen valt in de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch in enig ander wettelijk voorschrift een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp van een wijzigingsplan.
Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan appellanten redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig een zienswijze naar voren hebben gebracht.
2.8. Uit het overwogene onder 2.4, 2.6 en 2.7 in samenhang met hetgeen is overwogen onder 2.3 volgt dat het beroep van appellanten niet-ontvankelijk is.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2007
425.